PIAS Handleiding  2024
Programma voor de Integrale Aanpak van het Scheepsontwerp
Fairway: scheepsvormontwerp
Fairway is de vormmodelleringsmodule van het PIAS/Fairway scheepsbouwkundige computerprogramma-pakket. Het kan worden gebruikt voor elke activiteit met of betrekking hebbend op de rompvorm, zoals:
  • Vormgeneratie, desgewenst uitgaande van een eerder gedefinieerde bestaande vorm, waarbij dubbelgekromde en ontwikkelbare oppervlakken gemengd kunnen worden.
  • Ontwerpwijzigingen in voorontwerp en definitief ontwerp.
  • Vormtransformatie.
  • Stroken van de rompvorm, desgewenst met productietolerantie.
  • Genereren van huidplaatuitslagen.
  • Vervaardigen van lijnenplannen en schaalmodellen (Rapid Prototyping, 3D printing).
  • Importeren of digitaliseren van bestaande scheepsvormgegevens, van het gehele of gedeeltelijke schip.
  • Uitvoeren van eenvoudige hydrostatische berekeningen, en koppeling met PIAS programma's ten behoeve van meer complexe berekeningen.
  • Toevoegen van extra, door de gebruiker te bepalen lijnen, zoals bijvoorbeeld het toevoegen van extra spanten.
  • Conversie van de beschrijvende lijnen (zoals bouwspanten en waterlijnen) van het gestrookte scheepsoppervlak naar algemene CAD systemen, zoals AutoCAD (DXF) of Rhinoceros (IGES), naar CAE-systemen zoals NUPAS, of naar eindige elementen of Computational Fluid Dynamics software.
roro720.png
Fairway GUI met een complex RoRo achterschip met schuine scheggen.
hatch640.png
Een simpel model in Fairway: het trunkhoofd van een olietank.

Introductie

Fairway is een zogenaamde solid modeller, die gebaseerd is op een gesloten 3D-vlakkenmodel, en waarbij de gebruiker de rompvorm manipuleert d.m.v. 3D lijnen die samenvallen met het rompoppervlak. In de regel zullen dit waterlijnen, spanten, verticalen en 3D-kniklijnen zijn, maar de gebruiker is volkomen vrij die lijnen te kiezen die nodig of handig worden bevonden. Deze introductie begint met een beschrijving van de basisopzet van Fairway, gevolgd door een lijst van definities die in deze handleiding gebruikt worden.

Basisopzet van Fairway

  1. Een lijn bestaat uit één of meer aaneengeregen curves. In Fairway wordt dit een polycurve genoemd. De gebruiker geeft op of de curves knikkend, rakend of strokend met elkaar verbonden worden.
  2. Curves zijn gedefinieerd als NURBS, en de gebruiker kan het curve type specificeren als:
    1. Spline
    2. Rechte
    3. Cirkelboog
    4. Segment van parabool, hyperbool of ellips.
  3. Over de lengte van een curve zijn punten gedefinieerd. Dit kunnen snijpunten zijn met andere curves, en zogenaamde interne punten die dienen om de vorm vast te leggen. Een belangrijk streven is om de afstand tussen curves en punten onder een bepaalde tolerantie te houden.
  4. De mate van stroken van een curve kan d.m.v. de kromming (uitgezet loodrecht op de lijn) gecontroleerd worden. Curves kunnen met een locaal schema automatisch door hun punten worden gestrookt, waarbij de gebruiker een gemiddelde afwijking tussen de oorspronkelijke punten en de gestrookte lijn op kan geven. Daarnaast kan de gebruiker ook het relatieve belang van ieder punt opgeven, waarbij gekozen kan worden tussen neutraal, inactief en zwaar. Die gemiddelde afwijking is een analogon voor de stijfheid van de strooklat (hoe groter de afwijking, hoe stijver de lat), terwijl het relatieve gewicht model kan staan voor het gewicht van de tekenloden.
  5. Polycurves zijn middels de snijpunten van punt 3 met elkaar verbonden, en vormen zo een netwerk dat het scheepsoppervlak beschrijft. In tegenstelling tot NURBS oppervlakken, die slechts over een regelmatig netwerk kunnen bestaan, is dit netwerk zeer vormbaar. Polycurves hoeven namelijk niet over het hele schip te lopen, maar kunnen daar gedefinieerd worden waar dat echt nodig is.
  6. Polycurves moeten beginnen en eindigen op een andere curve, een curve einde kan niet vrij in de ruimte blijven hangen.
  7. Het netwerk wordt intern ondubbelzinnig gerepresenteerd met daarvoor geëigende technieken. Zonder gebruik van deze technieken is een samenstel van lijnen ambivalent. Fairway weet echter hoe de logische samenhang tussen punten, lijnen en vlakken is, zodat Fairway wel een eenduidig en correct beeld van het object heeft. Tezamen met methodes uit de punten 10 en 11 vormt deze representatie een ondubbelzinnige oppervlaktebeschrijving.
  8. Indien het programma voor vormgeneratie gebruikt wordt, is de eenduidige representatie van aanvang af aanwezig. Wordt een gedigitaliseerde of geïmporteerde scheepsvorm opgepakt, dan wordt de representatie automatisch gecreëerd. In beide gevallen kunnen lijnen geïnterpoleerd, toegevoegd, verwijderd of gemanipuleerd worden.
  9. Een netwerk van polycurves wordt “consistent” genoemd als alle polycurves door hun punten lopen, binnen de tolerantie zoals die genoemd is in punt 3.
  10. Met speciale technieken worden intern vlakken opgebouwd die hun vorm destilleren uit het verloop van de naburige lijnen. Automatisch worden gebieden gedetecteerd waarvoor het passend wordt bevonden daar één vlak te gebruiken. Deze vlakken zijn dubbelgekromd, tenzij de gebruiker expliciet heeft opgegeven dat een ontwikkelbaar oppervlak moet worden gebruikt.
  11. De oppervlakken worden rakend en onder tangentiële continuïteit aan elkaar verbonden, tenzij een kniklijn is gedefinieerd.
  12. Aldus is een volledige, eenduidige oppervlaktebeschrijving ontstaan, waarmee de volgende handelingen kunnen worden verricht:
    1. Interpoleren van allerhande doorsneden.
    2. Driedimensionale aanzichten laten zien, met of zonder hidden-line of hidden-surface removal.
    3. Aansnijdingen berekenen met andere oppervlaktes.
  13. Het oppervlak is opgehangen aan de curves uit punt 1. Indien het oppervlak niet voldoet, dan moeten het netwerk van curves gemanipuleerd worden.
  14. Indien de tangentiële continuïteit uit punt 11 op bepaalde plaatsen niet voldoende is, dan moeten aldaar lokaal extra doorlopende lijnen worden toegevoegd, waardoor de continuïteit de facto naar strokend verschuift.

Geometrische begrippen

Hier wordt ingegaan op een aantal geometrische begrippen die voor het werken met Fairway van belang zijn. Het gaat hierbij niet om wiskundige definities en achtergronden, maar om een eenvoudige uitleg, eventueel verduidelijkt met een of meerdere grafische voorbeelden. Eerst worden enkele geometrische begrippen met betrekking tot lijnen behandeld en daarna met betrekking tot vlakken.

Lijnen

Curve
Een curve is een lijnstuk, recht of gekromd, zonder knikken.
Polycurve
Een polycurve is een aaneenrijging van één of meerdere curves. In eerste instantie hebben de curves geen invloed op elkaar, zodat er een knik ontstaat in de polycurve waar twee curves op elkaar aansluiten. Door het instellen van randvoorwaarden kunnen verschillende vormen van overgangen verkregen worden, waardoor er een afhankelijkheid ontstaat tussen de vorm aan het begin- en eindpunt van aanliggende curves. Polycurves kunnen van zes soorten zijn:
  • Spanten, waterlijnen en verticalen. Die zullen voor zich spreken.
  • Senten, deze staan altijd onder een hoek van 45°.
  • Lijnen in een willekeurig vlak. Deze liggen vast in een vlak, maar niet in een van de voorgaande soorten vlakken. Hiermee kunnen dus ook senten onder een andere hoek van 45° gemaakt worden.
  • Algemene 3D-lijnen zijn polycurves die niet in een vlak (hoeven te) liggen, zoals een deklijn in de zijde van een schip met zeeg.
Deze onderverdeling in soorten is gemaakt voor het gemak en overzicht van de gebruiker. Voor het programma zelf zijn alle lijnen echter equivalent.
Knikpunt
Een knikpunt is een punt tussen twee opeenvolgende curves in een polycurve. Deze twee curves hebben in eerste instantie geen invloed op elkaar.
Kniklijn
Een kniklijn is een polycurve waarop kruisende polycurves een knikpunt hebben. Het verdient aanbeveling om knikpunten met een kniklijn te verbinden. In de Fairway GUI worden kniklijnen vaak dikker weergegeven dan andere polycurves.
Spline
Een Spline is een kromme die wordt gedefinieerd door een aantal hoekpunten, de zogenaamde vertices (enkelvoud: vertex), ook wel control points genoemd. Deze vertices vormen tezamen de zogenaamde definiërende veelhoek. De lijn wordt als het ware naar de hoekpunten toegetrokken. Men zou kunnen stellen dat de spline een ‘strokende’ afbeelding van de definiërende veelhoek is. Door het manipuleren van vertices is de vorm van de spline te manipuleren.
Lijnrichting, links en rechts
Een polycurve heeft binnen Fairway een bepaalde richting. Bijvoorbeeld een waterlijn kan van spiegel richting voorsteven lopen of van voorsteven naar spiegel. Fairway visualiseert de richting van een geselecteerde polycurve door middel van een animatie die doet denken aan waterdruppels die langs de lijn lopen in de richting van de polycurve. Hiermee samenhangend zijn binnen Fairway links en rechts als volgt gedefinieerd. Denk uzelf lopend over de lijn van begin naar eindpunt van de lijn. U loopt hierbij aan de buitenzijde van het schip. Vanuit deze positie kunt u links en rechts, zoals gedefinieerd binnen Fairway bepalen.
Kromtestraal
Voor elk punt van een kromme curve is een cirkel te denken die op dat punt ‘past’. De straal van deze ‘passende’ cirkel heet de kromtestraal. In de schets is de kromtestraal (R) verduidelijkt.
kromtestraal.svg
Kromtestraal R.
Kromming
De kromming van een curve op een bepaald punt is gedefinieerd als de reciproke van de kromtestraal, dus 1/R.
Krommingsplot
De kromming wordt binnen Fairway gebruikt als een hulpmiddel bij het stroken van curves. Voor elk punt van de lijn kan de kromming worden uitgezet loodrecht op de curve, de zogenaamde krommingsplot. Een curve is strokend te noemen als de krommingsplot geen onverwachte sprongen maakt. Hieronder staan twee voorbeelden. De sprong in de linker plot is ongewenst en geeft aan dat de curve daar niet strookt. Rechts maakt de plot sprongen zoals te verwachten is, tussen de rechte lijnen (geen kromming) en de cirkelboog (constante kromming).
krommingsplot.png
Krommingsplot.
Verplaatsen van punten
Het verplaatsen van een punt kan alleen gebeuren binnen het vlak waarin de polycurve van dit punt is gedefinieerd. Een punt dat op een spantlijn ligt, kan dus zowel in hoogte-, als in breedterichting worden verplaatst. Een punt op een ruimtelijke polycurve kan in alle richtingen verplaatst worden. Voor de snijpunten van verschillende lijntypen geeft dit de hieronder geschetste ‘bewegingsvrijheid’.
bewegingsvrijheid_nl.svg
Bewegingsvrijheid.
P1: verplaatsing alleen mogelijk in breedterichting P4: verplaatsing mogelijk in breedte- en hoogterichting
P2: verplaatsing alleen mogelijk in hoogterichting P5: verplaatsing mogelijk in hoogte- en lengterichting
P3: verplaatsing alleen mogelijk in lengterichting P6: verplaatsing mogelijk in lengte- en breedterichting
Fairway houdt zelf bij in welke richtingen punten verplaatst kunnen worden, en biedt u die vrijheden aan.

Vlakken

tangentribbon320.png
Facet / oppervlak
In de handleiding wordt gesproken over facetten en oppervlakken. Een facet is het kleinste gebied dat ontstaat door elkaar snijdende lijnen in de ruimte; facetten zijn de mazen in het netwerk van lijnen. Een oppervlak is een door de gebruiker gedefinieerd gebied, begrensd door elkaar snijdende lijnen. Een oppervlak kan bepaalde kenmerken hebben, zoals bijvoorbeeld ontwikkelbaarheid. Binnen een facet kunnen geen lijnen lopen. Binnen een oppervlak wel, dan bestaat het oppervlak uit meerdere facetten.
Krom oppervlak
Zoals beschreven in Basisopzet van Fairway kent Fairway de mogelijkheid om kromme oppervlakken te maken. Deze ontlenen hun vorm aan de vorm van de naburige curves. Er zijn dus geen handvaten of functies waarmee de oppervlakken gevormd kunnen worden, ze ontstaan gewoon tussen de curves, en de manier op de oppervlaktevorm te beïnvloeden is door de curves te her-vormen. Er is echter één instelling die invloed heeft op de kromme vlakvorm, en die staat hier vlak onder.
Raakribbe
Als bouwsteen van een krom oppervlak worden strippen van raakvlakken dwars op de curves geïnterpoleerd. Dit zijn de zogenaamde raakribben, die zorgen voor de continuïteit van de kromme vorm over het gehele oppervlak. Deze worden bepaald aan de hand van de vorm van de curves op alle onderlinge kruispunten tussen curves, een voorbeeld is gegeven in bovenstaande figuur waar de rode pijlen één zo'n raakribbe aangeven. Er zijn twee soorten van interpoleren, nl.  strokend of met een knik op elk kruispunt. Over het algemeen zorgen strokende raakribben voor een gladdere vorm, maar die kunnen ook ongewenste buigingen opleveren. Dan kan er naar knikkende raakribben geschakeld worden. Knikkende raakribben kunnen van pas komen vroeg in het ontwerpstadium als er weinig curves zijn die de vorm bepalen, en laat in de modellering als veel bouw-curves aanwezig zijn die voor een hoog aantal kruispunten zorgen. Het type raakribbe kan per solid worden ingesteld in het menu [Objectbeheer].
Ontwikkelbare oppervlakken

Ontwikkelbare oppervlakken zijn oppervlakken die ontstaan door een vlakke plaat maar in één richting te buigen, zonder dat daar krimp of rek aan te pas komt. Kegelvormige vlakken zijn de enige ontwikkelbare oppervlakken. Cilindervlakken zijn ook ontwikkelbaar, maar een cilinder is te zien als een kegel, waarbij de top in het oneindige ligt. Er is een onderscheid te maken tussen twee soorten ontwikkelbare oppervlakken: oppervlakken gedefinieerd door de beschrijvenden van een enkeltoppige kegel en oppervlakken gedefinieerd door de beschrijvenden van een meertoppige kegel. De kegels kunnen hierbij een willekeurig grondvlak hebben.

Een enkeltoppige kegel ontstaat door een rechte lijn om een vast punt in de ruimte te wentelen. Dit vaste punt is dan de top van de kegel. De rechte lijn wordt de beschrijvende genoemd.

enkele_top_nl.svg

Een meertoppige kegel is te omschrijven als een kegel met een veranderlijke top. Deze top verplaatst zich langs een ruimtelijke kromme. Elke beschrijvende is een raaklijn aan deze kromme in de bijbehorende top. Een vlak is ontwikkelbaar als alle beschrijvenden van de meertoppige kegel in het vlak liggen. Voor het handmatig ontwikkelen van een lijnenplan met ontwikkelbare oppervlakken is het gebruik van een meertoppige kegel vaak te ingewikkeld. Door gebruik ervan zijn complexere oppervlakken ontwikkelbaar te krijgen. In Fairway wordt deze methode gebruikt om ontwikkelbare oppervlakken te definiëren. De gebruiker merkt niets van deze achterliggende methodes, maar werkt gewoon met de grenslijnen die het oppervlak definiëren. Zie de figuur hieronder.

bewegende_top_nl.svg

De voorwaarde voor een ontwikkelbare plaat is dat alle beschrijvenden gevonden moeten worden. Elke beschrijvende verbindt een punt op de ene definiërende kniklijn (zie onder) met een punt op de andere definiërende kniklijn, waarin de raaklijnen aan die definiërende lijnen in het zelfde vlak liggen. De beschrijvenden mogen elkaar niet kruisen en er mogen geen ‘gaten’ vallen tussen de beschrijvenden; dat is een indicatie dat de bewegende top binnen de grenzen van het oppervlak gekomen is, welk fisiek niet mogelijk is.

beschrijvenden_nl.svg
Verboden constellatie van beschrijvenden.
De gebruiker hoeft dit niet voortdurend in de gaten te houden, Fairway valideert ontwikkelbare oppervlaken zelfstandig.

Definiërende lijnen van een ontwikkelbaar vlak
De definiërende lijnen van een vlak zijn de twee begrenzende lijnen van het vlak waartussen de beschrijvenden ‘lopen’. Deze lijnen heten definiërende lijnen omdat alleen deze bepalen hoe het ontwikkelbaar oppervlak eruit ziet. Het vlak wordt dus gedefinieerd door deze twee lijnen. De definiërende lijnen moeten kniklijnen zijn. Er mogen geen knikpunten op de kniklijn liggen binnen het aangegeven gebied. In het geval een ontwikkelbaar oppervlak wordt gedefinieerd door de beschrijvenden, vanuit één vaste kegel top (enkeltoppige kegel) of indien een cilindrisch ontwikkelbaar oppervlak wordt gedefinieerd, is slechts één definiërende grenslijn in te stellen.
Huidgebied
Een huidgebied (engels: shell region) is een veld op de huid, begrensd door een gesloten contour, dat bepaalde kenmerken kan hebben. Bijvoorbeeld in het geval van ontwikkelbare oppervlakken is dit kenmerk ontwikkelbaarheid. Een huidgebied is door de gebruiker op te geven door de hoekpunten van dat gebied op te geven. Voor ontwikkelbare oppervlakken moeten er dus één of twee van deze grenslijnen definiërend zijn. Huidgebieden worden gebruikt voor o.a. ontwikkelbare oppervlakken, huidplaten — waarvan huidplaatuitslagen en spantmallen gemaakt kunnen worden — en om een spookfacet te definiëren. Meer details over de shell regions zijn te vinden in Define Shell Region.

Hieronder een voorbeeld van een ontwikkelbaar oppervlak. De eerste figuur geeft een 3D-aanzicht op een geheel ontwikkelbaar model. De bodemplaat is geselecteerd voor bewerking. De onderste kniklijn en de stevenlijn zijn hier de definiërende grenslijnen. Op de bodemplaat zijn de beschrijvenden te zien. Daaronder is de uitgeslagen bodemplaat weergegeven.

ontwikkelbaar_model_500.png
plaatuitslag_500.png

Solids

Bij het vastleggen van de vorm van de scheepsromp kan het handig zijn het schip opgebouwd te denken uit meerdere bouwblokken. Zo'n bouwblok kan men zich voorstellen als massief lichaam, zodoende gebruiken we hiervoor de engelse term solid. In principe is elk solid geheel zelfstandig, en bevat z'n eigen punten, lijnen en vlakken. Solids kunnen ook zelfstandig geïimporteerd of geëxporteerd worden. Er zijn ook functies beschikbaar om solids met elkaar te laten versmelten — zoals een bulb die op de romp aangesneden wordt — maar deze zijn nog experimenteel.

Definities en concepten

Spookfacet

Men moet zich realiseren dat in Fairway het netwerk van polycurves in principe een gesloten oppervlak definieert. Dit betekent dat zonder verdere maatregelen spanten ook zouden doorlopen over het dek en het hartschip vlak. Ten behoeve van de duidelijkheid voor de gebruiker worden echter de lijnen in het hartschip gebied normaal gesproken niet aangemaakt. Dit komt doordat het hartschip en dek gebied is gedefinieerd als spookfacet, dat is een facet (zie voor de definitie daarvan Vlakken) in de scheepsvorm waarbinnen nieuw toe te voegen polycurves zich niet uitstrekken. Een spookfacet kan op elk willekeurig moment worden aan- of uitgezet, zie Phantom Faces. Bij het omzetten blijft het netwerk echter onveranderd, het is dus niet zo dat er dan polycurves worden aangemaakt of weggegooid in dat facet, het spookfacet heeft slechts effect op toekomstige acties.

Normaliter kunt u de spookfacetinstelling onveranderd laten, een uitzondering is als het expliciet gewenst is dat polycurves zich ook uitstrekken over het HSvlak, dan moet het spookfacet aldaar worden uit gezet. Een ander voorbeeld is tijdens de constructie van een dek met één of meerdere luikopeningen, dan kan het handig zijn die openingen als spookfacetten te markeren.

Zichtbaarheid van polycurves

Dit attribuut geeft aan of een polycurve zichtbaar is in de GUI. De zichtbaarheid van de lijnen wordt soms ook gebruikt bij het converteren naar andere fileformaten zoals DXF of IGES (waarbij dan gevraagd wordt of alleen zichtbare polycurves geconverteerd moeten worden. De zichtbaarheid kan worden ingesteld in de GUI (zie Polycurves).

Polycurve op slot

Een polycurve kan `op slot' worden gezet, daarvan zijn twee varianten, t.w. op slot tegen verwijderen en op slot tegen verwijderen en aanpassen. Het beveiligen tegen verwijderen is vooral handig bij het werken met Groepen van polycurve locaties. Het zou bijvoorbeeld zo kunnen zijn dat bij het toevoegen van polycurves, deze samenvallen met reeds bestaande, in welk geval bij het verwijderen van de groep die reeds bestaanden ook verwijderd worden, wat toch niet de bedoeling zal zijn. Het op slot zetten tegen verwijderen van de originele lijnen, voordat groepen polycurves worden toegevoegd of verwijderd, voorkomt dit. Het op slot zetten tegen aanpassen is een extra veiligheid die bijvoorbeeld kan worden gebruikt bij het stroken, indien een lijn absoluut niet meer mag wijzigen. De polycurves kunnen op slot gezet worden in de GUI (zie Polycurves).

Constructie Waterlijn (CWL)

Het attribuut `CWL' is van toepassing op polycurves van het type waterlijn, en geeft aan welke waterlijn de `constructie waterlijn (CWL)' is. De CWL wordt uitsluitend in Fairway gebruikt, en wel om bij grafische presentaties (zoals die van Toon aanzicht op (gekleurde en belichte) vlakken) het waterlijnvlak te tonen en/of om het onderwaterschip een andere vlakkleur te geven als het bovenwaterschip. Dit attribuut kan worden ingesteld in de GUI (zie Properties of polycurves) .

Dek in de zij

Geeft aan of deze lijn een ‘dek in de zij’ is. Dit is uitsluitend relevant voor de conversie van de rompvorm naar PIAS' spantenmodel (zie daarvoor Converteer dit Fairway model naar PIAS model), want daar worden de spanten uit het spantenmodel afgeknipt ter hoogte van zo'n dek in de zij. Dit attribuut kan worden opgegeven in Properties of polycurves.

Groepen van polycurve locaties

Een groep van polycurve locaties (wat voor 2012 een groep lijnplaatsen genoemd werd) is een verzameling systematische posities van spanten, waterlijnen of verticalen, die op die posities getoond of toegevoegd kunnen worden. Dit mechanisme biedt ook de mogelijkheid tot een soort preview, waarbij polycurves getoond worden zonder dat ze daadwerkelijk aan het scheepsmodel hoeven te worden toegevoegd (zie Show Indicative Intersections). Deze groepen van locaties worden beheerd in een menu zoals dat kan worden opgeroepen uit Position sets. Een beschrijving van dit menu volgt hieronder.

Attentie
Zo'n groep is niks meer dan een verzameling van voorgedefineerde posities, ongeacht of daarop polycurves bestaan of niet. Het selecteren of deselecteren van zo'n verzameling leidt als zodanig niet tot het toevoegen of verwijderen van polycurves op die posities.
Geselecteerd
Deze waarde kan ‘ja’ of ‘nee’ zijn, en geeft aan of de set in de GUI actief is (aangevinkt of niet).
Naam
Dit veld bevat de naam van de groep. Het gebruiken van duidelijke namen, zal het gebruik van groepen voor de gebruiker eenvoudiger maken.
Lijn type
Definieert het type lijn voor de gehele groep. De volgende lijntypen kunnen worden gekozen: spanten, verticalen en waterlijnen.
minL, minB, minH, maxL, maxB, maxH
Definiëren het gebied waarin de lijnen van de betreffende groep worden toegevoegd. Met behulp van deze functie kunnen spanten, waterlijnen en verticalen die zich niet over de gehele rompvorm uitstrekken, toegevoegd worden. De lijnen worden afgebroken op de dichtstbijzijnde snijlijn buiten het gedefinieerde gebied.

Verdere definitie van een groep kan worden gedaan door die aan te klikken of te selecteren door op <Enter> te drukken. Dan komt er een venster op waar de volgende eigenschappen worden opgegeven:

Meerdere
Deze waarde kan ‘ja’ of ‘nee’ zijn. Dit geeft aan of de definitie van toepassing is op één lijn, of op meerdere lijnen.
Begin cq. plaats
Hier kan de beginplaats van de groep lijnen worden ingevoerd. Indien ‘Meerdere’ ‘nee’ is, dan is dit de plaats van de lijn. De waarde is de lengte, breedte of hoogte van de eerste lijn. Lengte, Breedte of hoogte hangt af van het gekozen ‘Lijntype’.
Eind
Definieert de plaats waarop de definitie van de groep lijnen eindigt.
Stapgrootte
Geeft de stapgrootte tussen elke lijn. Deze waarde kan direct worden aangepast, of indirect door het veranderen van het ‘Aantal intervallen’.
Aantal intervallen
De waarde is het aantal lijnen die tussen ‘Begin’ en ‘Eind’ worden geplaatst. Dit aantal kan direct worden aangepast, of indirect door het veranderen van de ‘Stapgrootte’.

Tenslotte is er nog een ondersteunende functie: als spantplaatsen gedefinieerd zijn in Config (zie daarvoor Spantafstanden) en wanneer een groep spantlocaties bewerkt wordt, dan bezit de menubalk de optie [Config-import]. Met deze optie kunnen de in Config vastgelegde spantplaatsen in die groep geïmporteerd worden.

Opstarten en hoofdmenu

Als u met een nieuw Fairway-project begint, typt u de filenaam (en pad) die u het project wilt geven in. Omdat Fairway een verzameling verschillende bestanden opslaat, verdient het aanbeveling een lege map te kiezen. Vervolgens verschijnt het volgende menu:

Nieuw Fairway project (file naam)
Start met nieuwe scheepsvorm (minimaal schip)
Start met nieuwe scheepsvorm (rechthoekige bak)
Start met nieuwe scheepsvorm (horizontale cilinder met R=B/2)
Importeer scheepsvorm uit bestaande PIAS file
Importeer scheepsvorm uit CXF/SXF file
Importeer draadmodel uit IGES file
Importeer draadmodel uit DXF file
Start met een leeg model (gevorderd)

De eerste drie opties geven het beste uitgangspunt voor een nieuw ontwerp, het vervolg na selectie hiervan wordt besproken in de alinea hieronder. Met de vierde optie wordt een Fairway model afgeleid uit een bestaand PIAS spantenmodel, die in de project map aanwezig dient te zijn (in Rompvormrepresentaties worden de verschillende rompvormmodellen toegelicht). Van zo'n vorm zijn de spanten precies vastgelegd, dus die worden overgenomen in Fairway. Stevencontour en deklijn(-en) hoeven in PIAS niet opgegeven te worden, dus daarvan ontbreekt de expliciete informatie. Getracht wordt om deze zo compleet mogelijk te genereren, maar daarvoor is wel voldoende samenhang in de spanten ter plaatse nodig. Als stevencontour of deklijn de onjuiste vorm hebben dan zal deze handmatig met Fairway aangepast moeten worden (of, alternatief, opnieuw worden geïporteerd met een PIAS vorm die meer samenhang gegeven is d.m.v. meer spanten).

Met de vijfde optie is het mogelijk een gesloten vorm te importeren uit het een draadmodel, zoals beschreven in Scheepsvormen in SXF/CXF formaat importeren en verder. De import uit IGES en DXF levert een set van onverbonden curves op, in de vorm van een draadmodel. Draadmodellen kunnen binnen Fairway worden gemanipuleerd en naar gesloten rompvormen worden geconverteerd, zoals beschreven in Draadmodellen. De details betreffende IGES en DXF zijn opgenomen in desbetreffende 3D lijnen uit IGES formaat importeren en 3D lijnen uit DXF formaat importeren. Als met een leeg model wordt opgestart (laatste optie) zal als eerstvolgende stap een object moeten worden aangemaakt in [Objectbeheer], en de ontwerp hoofdafmetingen worden gedefinieerd, zie Hoofdafmetingen (ontwerp) & coefficienten.

Als voor "Start met nieuwe scheepsvorm ..." wordt gekozen dan verschijnt het volgende schema:

Globale rompparameters
Projectnaam
Lengte loodlijnen
Breedte naar de mal
Ontwerpdiepgang
Holte naar de mal
Blokcoëfficiënt(facultatieve streefwaarde)
Drukkingspunt (% van LL t.o.v. LL/2)(facultatieve streefwaarde)
Grootspantcoëfficiënt(facultatieve streefwaarde)

Na het intikken van de hoofdafmetingen wordt er een eenvoudig model (van de juiste hoofdafmetingen) aangemaakt. Als gekozen is voor de eerste optie dan bestaat dat uit 1 deklijn, 1 stevencontour en 1 (recht) spant. Met de tweede optie is het een rechthoekige bak, met de derde een cilinder.

Dit model vormt de basis voor de verdere handelingen. De blokcoëfficiënt, het drukkingspunt en de grootspantcoëfficiënt worden gebruikt als streefwaarden voor de kromme van spantoppervlakken, deze waarden zijn niet de hydrostatische gegevens die behoren bij de gemanipuleerde rompvorm. Het zijn immers streefwaarden.

Na het starten met een nieuwe vorm, of na het importeren van een vorm, komt u in het hoofdmenu, dat er als volgt uit ziet:

Naast deze opties is er ook nog de [Setup] optie in de menubalk. Daarmee kunnen algemene Fairway instellingen worden gemaakt. De details worden in Config: Algemene projectinstellingen besproken. Dit hoofdstuk eindigt met een aantal bijlagen in Bijlagen.