PIAS Handleiding  2024
Programma voor de Integrale Aanpak van het Scheepsontwerp
Interne vervulling bij lekraken, door pijpleidingen en compartmentsverbindingen
Als een schip lek raakt dan hoeft het vollopen niet beperkt te blijven tot de direct beschadigde compartimenten, maar kan zich ook uitstrekken tot andere compartimenten t.g.v. de aanwezigheid van pijpleidingen, ducts of andere vormen van compartimentsverbindingen. Daartoe kent PIAS een aantal hulpmiddelen en mechanismes die in dit hoofdstuk besproken worden.

Achtergrond van hulpmiddelen t.b.v. scheepsinterne verbindingen in PIAS

Als een compartiment dusdanig beschadigd wordt dat het in verbinding staat met het buitenwater, dan stroomt dat vanzelfsprekend vol, maar kan het vervullen zich ook verder in het schip uitstrekken door allerhande vormen van compartimentsverbindingen die vloeistof doorlaten. In stabiliteitsvoorschriften wordt hiervoor wel het woord progressive flooding gebruikt, dat woord vermijden wij echter liever omdat het suggereert dat het vervullen steeds verder doorgaat totdat het fataal is, en dat laatste hoeft natuurlijk niet per se het geval te zijn. Vanzelfsprekend kan dit proces in PIAS gemodelleerd en doorgerekend worden. Daartoe zijn er twee faciliteiten:

  • De eerste stamt uit ±1990 en heet Complexe tussenstadia van vervulling. Dit werkt op basis van niet-uniforme vervullingspercentages per compartiment, waar nodig aanvuld met virtuele compartmentsverbindingen. Hiermee kon wel worden opgegeven of er een verbinding was tussen twee compartimenten, die had echter geen geometrie (hooguit een zekere drempelhoogte, dat heet een ‘kritisch punt’). Er was ook slechts één zo'n verbinding mogelijk tussen twee compartimenten. In Probdam (zie Definieren van compartimentsverbindingen) kan een tabel van zulke verbindingen worden opgegeven, die bij het genereren van schadegevallen gebruikt wordt om zulke complexe tussenstadia mee te genereren. Deze Probdam functie is in 2018 nog uitgebreid en dat zal het laatste zijn wat er aan dit ‘complexe tussenstadia’ systeem aangepast is. Hoewel het voorlopig nog niet zal verdwijnen, is de doorontwikkeling hiervan gestopt, omdat het vervangen is door consecutive flooding.
  • Het tweede systeem is geïntroduceerd in 2023 en heet Consecutive flooding. Het is ontwikkeld op basis van de specificatie New inter-compartment flooding mechanism in PIAS, die in 2018 in samenspraak met een aantal kerngebruikers opgesteld is. Consecutive Flooding werkt op basis van de werkelijke geometrie van pijpen en verbindingen, en kan ook vervulling in het tijddomein berekenen.

De keuze tussen deze twee systemen kan worden gemaakt in Config (of via de Project Setup in de bovenbalk van het PIAS window). Deze instelling is toegelicht in Berekening lekstabiliteit volgens de methode van, waar ook een lijst is opgenomen van functies en features die niet kunnen worden gebruikt in combinatie metConsecutive Flooding.

In dit hoofdstuk komt vervolgens aan de orde:

Vervulling door ducts en pijpleidingen (Consecutive Flooding, na 2022)

Dit systeem wordt besproken in de vier secties hieronder, t.w.

  1. De basiswerking van de conventionele tussenstadia van vervullingsmethode in consecutive flooding, zie Met conventionele tussenstadia van vervulling ("Fractioneel").
  2. De basiswerking van de tijddomeinberekening consecutive flooding, zie Lekstabiliteit in tijddomein.
  3. De achtergronden van de definitie van een aantal pijpleidingseigenschappen in Layout, zie Hydrodynamische parameters van pijpleidingen en leidingsystemen. Deze volgorde komt misschien wat merkwaardig over — want men zal toch eerst moeten definiëren alvorens te kunnen gebruiken — maar is toch bewust zo gekozen. Overigens zal men voor aan het rekenen te slaan natuurlijk eerst de ducts en pijpen moeten definiëren. Dat gebeurt geïntegreerd met schotten, dekken en compartimenten, in Layout, zoals beschreven in Pijpleidingen en leidingsystemen.
  4. Tenslotte is er nog een korte sectie waarin de diverse instellingen samengevat worden, in Samenvatting van instellingen m.b.t. Consecutive Flooding.

Met conventionele tussenstadia van vervulling ("Fractioneel")

Deze methode is ontworpen met in het achterhoofd twee feiten:

  • Standaard stabiliteitsvoorschriften hanteren het concept van “tussenstadia van vervulling” met vaste percentages daarvan, nl. 25%, 50%, 75% en 100%.
  • Niet alle compartimenten worden altijd met dezelfde percentages vervuld, d.w.z. bij kleine verbindingen tussen compartimenten kan het vollopen van de verbonden compartimenten achterblijven bij het vollopen van het beschadigde compartiment.

In de vroegere compartimentsverbindingenmethode van PIAS werd dit laatste gefaciliteerd door zg. “complexe tussenstadia”, die individuele vullingspercentages voor verschillende compartimenten toelaat. Dit biedt volledige vrijheid, maar gaat wel gepaard met een aanzienlijke menselijke inspanning. Voor de talloze schadegevallen van probabilistische lekstabiliteit is dit niet praktisch, dus bood module Probdam een specifieke functie voor het genereren van deze complexe tussenstadia, waarbij de binaire begrippen “open” en “pipe” (zoals besproken in Genereren van schadegevallen incl. "progressive flooding") voldoende flexibiliteit boden voor de meerderheid van de gevallen, maar niet voor alle gevallen. Daarom is in het consecutive flooding systeem een nieuw subsysteem voor ongelijke tussenstadia gecreëerd, wat a) flexibel is, b) gebaseerd is op generatie en dus niet veel gebruikersinvoer vereist, en c) werkt voor alle PIAS modules voor de berekening van de lekstabiliteit.

In dit subsysteem wordt het begrip “vervullingspercentage” gehandhaafd, omdat a) dit een fundamenteel begrip is in de de huidige lekstabiliteitsregelgeving, b) autoriteiten en classificatiebureaus derhalve vertrouwd zijn met dit begrip en c) het begrip eenvoudig te begrijpen is. Als shorthand notatie noemen we dit verder “fractioneel”, omdat het in wezen gaat om het vullen van compartimenten met ‘fracties’ van het eindvolume. Die fractie is de eenheid, die ons in staat stelt een geheel getal “vertraging” te introduceren t.a.v. het vervullen van verbonden compartimenten. Veronderstel voorlopig dat de vullingspercentages 0, 25, 50, 75 en 100% zijn, zodat één fractie komt overeen met 25%. Als we een vertraging van nul hanteren (dus geen vertraging), dan zal het vollopen van een aangesloten compartiment uiteraard hetzelfde zijn als voor het beschadigde compartiment:

Fractie beschadigde compartimentFractie verbonden compartiment
1 (=25%)1 (=25%)
2 (=50%)2 (=50%)
3 (=75%)3 (=75%)
4 (=100%)4 (=100%)


Met een vertraging van 1 is er een enkele fractie vertraging:

Fractie beschadigde compartimentFractie verbonden compartiment
1 (=25%)0 (=0%)
2 (=50%)1 (=25%)
3 (=75%)2 (=50%)
4 (=100%)3 (=75%)
4 (=100%)4 (=100%)

De laatste regel is toegevoegd omdat de vulling altijd moet eindigen met alle vervulde compartimenten gevuld tot hun eindstadium.


En met een vertraging≥4:

Fractie beschadigde compartimentFractie verbonden compartiment
1 (=25%)0 (=0%)
2 (=50%)0 (=0%)
3 (=75%)0 (=0%)
4 (=100%)0 (=0%)
4 (=100%)1 (=25%)
4 (=100%)2 (=50%)
4 (=100%)3 (=75%)
4 (=100%)4 (=100%)


Dit was een voorbeeld van een enkele verbinding tussen twee compartimenten. Maar ook getrapte verbindingen worden van nature ondersteund, neem bijvoorbeeld deze configuratie van drie compartimenten en twee verbindingen (met elk een vertraging van 1):

flooding_frac1.png
Drie serieel verbonden compartimenten
Fractie comp1 Fractie comp2 Fractie comp3
1 0 0
2 1 0
3 2 1
4 3 2
4 4 3
4 4 4


Ook meer ingewikkelde topologieën zijn toegestaan. De vertragingsfactoren voor de verschillende paden kunnen tegenstrijdig zijn, maar dat vormt geen echt dilemma omdat de kleinste fractie de werkelijke vervulling bepaalt, hetgeen een logisch gevolg is van de onderliggende aannames. Bijvoorbeeld dit geval:

flooding_frac2.png
Vier verbonden compartimenten
Fractie comp1 Fractie comp2 Fractie comp3 Fractie comp4
1 0 0 0
2 1 1 1
3 2 2 2
4 3 3 3
4 4 4 4

In eerste instantie leek ons de fractievolgorde voor Comp3 0,0,1,2,3,4 maar via Comp2 en Comp4 stroomt het compartiment sneller vol.
Vertragingsfactoren worden opgegeven voor elk pijpleidingsegment (die een verbinding is tussen twee aansluitingen of compartimenten, zonder een aftakking ertussen, zie Segmentenlijst). Dat maakt leidingtopologie en vertragingsfactoren mogelijk zoals:

flooding_frac3.png
Veel verbonden compartimenten, met varierende vertragingsfactoren

Wat zal leiden tot elf verschillende stadia van vervulling (inclusief het eindstadium).

Dat is het basisidee. En hoe realistisch is deze modelleringsmethode? Net zo realistisch als de hele veronderstelling van vaste percentages van vervulling, zoals gehanteerd in alle majeure lekstabiliteitsvoorschriften. Voor extra flexibiliteit gaat PIAS nog een stap verder, door meerdere (tot maximaal drie) vertragingsfactoren per segment toe te staan. In de meeste gevallen zal één vertragingsfactor voldoende zijn, maar zelfs complexere scenario's dan in de voorbeelden van dit hoofdstuk kunnen worden gemodelleerd met combinaties van factoren.

Tenslotte nog een opmerking over de vullingspercentages die in dit hoofdstuk worden gebruikt. Als voorbeeld zijn veelvouden van 25% aangehouden, maar het zal u zeker bekend zijn dat het aantal tussenstadia van vervulling in PIAS door de gebruiker kan worden opgegeven, evenals het percentage van elke stadium. Dus, waar we hier veelvouden van 25% hebben gebruikt, zullen in werkelijkheid voor dit percentage de door de gebruiker gedefinieerde vullingspercentages worden gehanteerd.

Lekstabiliteit in tijddomein

Bij een berekening in het tijddomein wordt er voor een hele reeks aan kleine tijdstapjes geanalyseerd hoe vloeistoffen zich door pijpen en openingen bewegen en wat de effecten daarvan op de ligging en stabiliteit zijn. Dat is in essentie een model wat gebaseerd is op de natuurkunde, en daarom veel minder toelichting behoeft dan de fractionele methode, die nogal kunstmatig is. Desondanks zijn hier en daar wel keuzes en aannames toegepast, die worden besproken in Grondslagen van lekstabiliteit in het tijdsdomein.

Hydrodynamische parameters van pijpleidingen en leidingsystemen

De geometrie en connectiviteit van pijpleidingen worden gedefinieerd tezamen met de interne (d.w.z. compartiments-) geometrie, met module Layout. Dit wordt besproken in Pijpleidingen en leidingsystemen. Om gegevens van dezelfde categorieën zoveel mogelijk bij elkaar te houden, zullen de stromingsgerelateerde keuzes en parameters in deze sectie besproken worden.

Stromingsgerelateerde weerstandsparameters

Wrijvingsweerstand door pijpleidingen

Wrijvingsweerstand door pijpen is in het fundament een complexe kwestie. In de praktijk zijn er een aantal praktische methodes en parameters gangbaar, en in PIAS is ervoor gekozen om een aantal daarvan te implementeren. Dat zijn:

  • De (dwars-)doorsnedevorm. Keuze uit rond of vierkant, de meest gangbare vormen.
  • De dwarsdoorsnedeafmeting, als rond de diameter, als vierkant de zijdelengte. In meter, zoals gangbaar in PIAS.
  • Het dwarsdoorsnede oppervlak, in cm². Wordt direct berekend als de dwarsdoorsnedeafmeting wordt opgegeven en andersom.
  • De (dimensieloze) weerstandscoëfficiënt. Drie gangbare methodes zijn in PIAS geïmplementeerd:
    • Volgens IMO resolution MSC.362(92), waar de wrijvingsweerstand per meter lengte is 0.02 ÷ hydraulische diameter.
    • Met een door de gebruiker opgegeven Darcy-Weisbach coëfficiënt. waarbij de wrijvingsweerstand per meter pijplengte die coëfficiënt ÷ de hydraulische diameter is.
    • Met een door de gebruiker opgegeven weerstandscoëfficiënt per meter lengte.

Uitstromingsverlies

De weerstand van vloeistof die door een pijp stroomt, bestaat uit twee componenten. De ene is de wrijvings- en (eventueel) drukweerstand in de pijp, en de andere wordt veroorzaakt door het energieverlies van de uitstromende vloeistof aan het uiteinde van de pijp. Dat laatste volgt eenvoudig uit het feit dat de vloeistof met een zekere snelheid door zo'n pijp stroomt, en dus kinetische energie bevat. Na het uitstromen (in een reservoir, of in de buitenlucht) is die snelheid verdwenen, dus de energieinhoud is ook verloren gegaan. Dit is onvermijdelijk, zelfs in een wrijvingsloze wereld. Dit verschijnsel moet worden inbegrepen — eenmaal, niet tweemaal. Helaas zijn de verschillende IMO voorschriften niet consistent in dit opzicht. Het gaat hier om drie IMO regels, nl. res. A266 (1973), MSC. 245(83) (2007) en MSC. 362(92) (2013). In A266 en 362 is dit uitstroomverlies impliciet opgenomen, terwijl volgens 245 expliciet een energieverliesfactor moet worden opgenomen, in combinatie met wrijvingsweerstandscoëfficiënten van de leidingconfiguratie.

PIAS geeft u deze keuze. Deze kan worden opgegeven in de gebruikersinstelling, in Layout, ‘Verrekening van uitstroomverliezen’ (zie Algemene pijpleidingeninstellingen), met de binaire keuze ‘Expliciet door de gebruiker opgegeven middels weerstandscoëfficiënten’ of ‘Impliciet inbegrepen’. Vergewist u zich ervan dat deze schakelaar is ingesteld in overeenstemming met de weerstandscoëfficiënten die u aan de leidingcomponenten toekent, en met in het achterhoofd deze achtergrond:

  • In A266 en 362 luidt de weerstandscoëfficiëntenformule \( 1 / \sqrt{ 1 + \sum{K} } \). Die factor 1 in de noemer representeert waarschijnlijk het uitstroomverlies. In PIAS is dit zo geïmplementeerd dat deze alleen wordt inbegrepen voor pijpuiteinden die uitkomen in een compartiment of in het buitenwater, en waarbij werkelijk uitstroom plaatsvindt (dus niet bij instroom).
  • In MSC.245 luidt formule \( 1 / \sqrt{\sum{K} } \), waarbij de uitkomst niet kleiner dan 1 mag worden genomen. Om de gebruiker maximale vrijheid te bieden is die begrenzing op 1 expres niet in PIAS geïplementeerd. De gebruiker dient er zelf voor te zorgen dat de weerstandscoefficienten consciëntieus worden opgegeven (en, overigens, die factor van 1 alleen maar hanteert bij pijpuiteinden waar daadwerkelijk uitstroom plaatsvindt).
  • Als u vindt dat het verwarrend is dat er meerdere soorten formules gehanteerd worden in de diverse IMO regels, en dat de achtergrond van die factor 1 nb. niet eens goed wordt toegelicht dan vindt u in SARC een medestander.

Toe te passen lekstabiliteitscriteria

Bij het beoordelen van de lekstabiliteit van een schadegeval met een cross flooding device kan zich de vraag voordoen wat de toe te passen stabiliteitscriteria zijn; die voor eindstadium of die voor tussenstadia van vervulling? PIAS' consecutive flooding systeem heeft daarvoor twee mechanismes, een voor de fractionele tussenstadia en een voor de tijddomeinberekening.

Keuze van stabiliteitscriteria bij de tijddomein methode

In essentie is de toepassing van tussen- of eindcriterium afhankelijkheid van de tijdsduur van het vervullingsproces. Daarom bevatten sommige voorschriften (of daarbij behorende explanatory notes) dan ook een maximale tijdsduur van vereffening (wat soms wel equalization time genoemd wordt). Dat impliceert dat als het schip niet vereffent binnen die tijdsduur het cross-flooding arrangement geacht wordt ineffectief te zijn, zodat de niet-vereffende toestand wordt gezien als een eindstadium waarvan de stabiliteit moet voldoen aan de daarvoor geldende criteria. Nou is het hele begrip vereffening misschien wel van toepassing op twee simpele onderling verbonden tanks aan weerszijden van hartschip, maar voor een iets complexere tankconfiguratie is het een abstractie die niet zo makkelijk aan de werkelijkheid te relateren is. Desondanks is het achterliggende idee eenvoudig te transformeren naar een universeel algoritme:

  • Als het schip tot rust komt binnen de toegestane tijdsduur dan wordt de laatste tijdstap, die dus de eindpositie vertegenwoordigd, getoetst aan de criteria voor het eindstadium, en eerdere tijdstappen waar de lekstabiliteit van berekend is aan de tussenstadiumcriteria.
  • Als het schip niet binnen de toegestane tijdsduur tot rust komt dan worden de lekstabiliteitsberekeningen voor alle tijdstappen getoetst aan de criteria van het eindstadium van vervulling.

Hiertoe moet die maximaal toegestane tijdsduur dus worden opgegeven, dat kan bij de algemene instellingen voor lekstabiliteit, zie Algemene instellingen lekstabiliteit.

Keuze van stabiliteitscriteria bij de fractionele methode

Hierboven hebben we gezien dat bij de tijddomeinberekening de criteriakleuze op elegante wijze gekoppeld kan worden aan een equalization tijd, maar bij een berekening met conventionele tussenstadia van vervulling ontbreekt die tijdsinformatie. Om de gebruiker de gelegenheid te geven toch invloed op uit te oefenen is er in PIAS een voorziening aanwezig waarmee men kan opgeven of een pijp groot of klein is. Die begrippen ‘groot’ en ‘klein’ hebben geen betrekking op de exacte pijpafmeting, maar alleen op de keuze van de toe te passen stabiliteitscriteria, op deze manier:

  • Bij ‘groot’ wordt de cross flooding geacht snel te gaan, en worden tussenstadia dus getoetst aan de door de gebruiker opgegeven criteria voor tussenstadia van vervulling. Als deze niet zijn opgegeven dan wordt getoetst aan de criteria voor eindstadia, er is immers niks anders.
  • Bij ‘klein’ wordt het overvloeiproces geacht zich langzaam af te spelen, zodat ook de tussenstadia worden getoetst aan de stabiliteitscriteria voor het eindstadium van vervulling.

Of een dwarsdoorsnede groot of klein is kan worden opgegeven als algemene pijpleidinginstelling (zie Algemene pijpleidingeninstellingen) met waar nodig uitzonderingen per netwerk.

Gelaagd opgeven van stromingsgerelateerde parameters

Ten behoeve van lekstabiliteitsberekeningen kunnen er heel wat eigenschappen van pijponderdelen opgegeven worden, zoals afmetingen en coëfficiënten. Omdat veel pijpen toch gelijksoortig zullen zijn kan het in de praktijk voorkomen dat men steeds maar weer dezelfde getallen in zit te tikken, en dat vind niemand leuk. Om het bedieningsgemak te vergroten heeft PIAS daarom de mogelijkheid om sommige van die parameters in ‘lagen’ op te geven; daarbij kan een parameter expliciet ‘niet opgegeven’ zijn, zodat PIAS op zoek gaat naar de corresponderende parameter in een hogere laag. Concreet gaat het over de volgende parameters:

  • Als pijpweerstandscoëfficiënt, zoals besproken in Wrijvingsweerstand door pijpleidingen) wordt in eerste instantie die genomen zoals opgegeven bij dat pijpstuk (wat zich bevindt in een segment). Als die niet is opgegeven dan wordt de default gebruikt, zoals die is opgegeven bij de algemene pijpleidingeninstellingen (zie Algemene pijpleidingeninstellingen). Als die ook niet is opgegeven dan wordt de pijp geacht weerstandsloos te zijn.
  • Voor de componentsweerstandscoëfficiënt geldt hetzelfde, 1) van de component en 2) de default uit de algemene instelling.
  • De weerstandscoëfficiënt van een verbinding volgt hetzelfde systeem als die van een component.
  • Voor de andere weerstandsbepalende parameters (vorm en afmeting) worden in eerste instantie die genomen die zijn opgegeven bij de individuele pijp, component of aansluiting. Als die niet zijn opgegeven dan wordt de parameters genomen die gelden voor het netwerk. Is dat ook niet opgegeven dan kijkt PIAS nog een niveau hoger, naar de default vorm en afmetingen van het systeem waar het ding onder valt. Zijn die ook niet opgegeven dan wordt het ding geacht geen weerstand te hebben. Voor vorm en afmeting bestaat bewust geen globale default, want er zal i.h.a. geen standaard pijpafmeting voor een heel schip zijn. Voor een systeem, bv. ballast- of peilpijpensysteem, kan zo'n standaard wel bestaan.
  • Een tijddomeinberekening wordt uitgevoerd met een vaste tijdstap, in seconden. Deze kan globaal worden opgegeven bij de algemene instellingen voor lekberekeningen (zie Tijddomein berekeningstijdstap), maar er kan ook per pijpleidingennetwerk een zg. ‘overrulende tijdstap’ worden ingesteld. Als daar gebruik van wordt gemaakt dan prevaleert die. Dit mechanisme biedt de gebruiker de mogelijkheid om bij netwerken bij i.h.a. kleine pijpen een langere tijdstap te nemen dan bij grote ducts.

Het moge duidelijk zijn dat dit systeem is ontworpen om de gebruikersinvoer zo minimaal mogelijk te maken. Men kan immers een default opgeven op een hoger niveau (bv. op het niveau van een systeem) en alle onderdelen die daaronder vallen en die overeenstemmen met die default op ‘niet opgegeven’ laten staan. Alleen de uitzonderingen hoeven dan daadwerkelijk individueel opgegeven te worden.

Samenvatting van instellingen m.b.t. Consecutive Flooding

Zoals te lezen valt in dit hoofdstuk wordt Consecutive Flooding gestuurd door behoorlijk wat instellingen en parameters. Omdat die worden gegeven op diverse plaatsen in PIAS kan de indruk ontstaan dat hier geen goed plan aan ten grondslag lag bij het ontwikkelen van de software, maar dat is geenszins het geval. Sommige parameters horen nou eenmaal bij een fysiek ding — een pijp of een afsluiter — en dus bij de definitie daarvan in Layout, terwijl anderen berekeningsparameters zijn die horen bij de algemene instellingen voor lekberekeningen, of bij een specifiek pijpleidingennetwerk. Hoe dan ook, om de gebruiker een overzicht te bieden is e.e.a. samengevat in onderstaande tabel.

TODO tabel maken met overzicht.

Complexe tussenstadia van vervulling (voor 2023)

Opmerking vooraf:  zoals vermeld in de introductie van dit hoofdstuk beschikt PIAS nu over twee systemen waarmee interne doorvloeiing in rekening gebracht kan worden. Het systeem van deze sectie, complexe tussenstadia, is in ontwikkeling geweest tot ±2020, daarna heeft de ontwikkeling zich gericht op het geavanceerdere Consecutive Flooding, zie Vervulling door ducts en pijpleidingen (Consecutive Flooding, na 2022).

In deze sectie komen de volgende los van elkaar staande zaken aan de orde:

  • Daar waar nodig houdt PIAS rekening met tussenstadia van vervulling. In het normale geval zullen die tussenstadia voor alle lekke compartimenten (binnen een schadegeval) gelijk zijn. Met deze optie is een mechanisme beschikbaar waarmee tussenstadia echter meer gespecificeerd kunnen worden opgegeven, met name om scenarios van vervullen volgens IMO voorschriften voor zeegaande passagiersschepen te kunnen berekenen.
  • Speciale soorten openingen kunnen in rekening worden gebracht waarbij het schip niet direct al zal zinken, maar waarbij voor het met de opening verbonden compartiment het hierboven beschreven scenario van volstromen zal worden toegepast. Er zijn hiervoor twee typen openingen beschikbaar, nl. interne openingen, die een compartiment met een ander compartiment verbinden, en externe openingen, die een compartiment met het buitenwater verbinden.
  • Berekening van de tijd die gemoeid is met het vervullen van een compartiment via een overvloei inrichting.
  • Het gebruik van deze functie voor het berekenen van Ro-Ro schepen met water op dek (afgekort tot STAB90+50).

In elke lekberekeningmodule van PIAS (uitgezonderd schottenkrommenberekening) worden schadegevallen gespecificeerd, waarbij minimaal wordt opgegeven welke compartimenten lek raken bij een bepaald schadegeval. Dat gebeurt in het menu zoals besproken bij Invoeren en bewerken van schadegevallen, waarin in de menubalk de functie [Flooding stages] opgenomen is. Hiermee kunnen niet-standaard tussenstadia van vervulling voor dat schadegeval gespecificeerd worden. Wordt die functie geactiveerd dan komt men in het volgende keuzemenu:

Opgeven berekeningstype, aantal tussenstadia en andere parameters

De eerste keuze in dit menu betreft het berekeningstype. Er zijn twee types:

  • Niet-uniforme tussenstadia van vervulling. Dit type moet gekozen worden als tussenstadia van vervulling (uitgedrukt als percentage van het eindstadium) niet voor alle compartimenten gelijk zijn. Bij dit berekeningstype geeft men bij de tweede regel het aantal tussenstadia (maximaal 12) op. Het eindstadium van vervulling wordt altijd berekend, deze moet bij de opgave van het aantal tussenstadia dus niet inbegrepen worden.
  • Tijdsberekening overvloei-inrichting. Hier wordt per tijdstap bepaald hoeveel water er door een overvloei-inrichting in een compartiment stroomt, en dus hoe lang het overvloeien in totaal duurt. Bij dit berekeningstype moet ook nog de tijdstap en het maximum aantal tijdstappen van de overvloeiberekening worden opgegeven. De opgegeven tijdstap is de integratiestap voor de berekening en deze moet niet te groot gekozen worden.

Invullen tussenstadia, kritische punten en overvloeiparameters

Berekeningstype 'Niet-uniforme tussenstadia van vervulling'

Na keuze van deze optie komt men in een submenu met alle lekke compartimenten, waarin ook (in- of uitwendige) openingen gespecificeerd kunnen worden, bv:

Schadegeval ABC
CompartimentVerbonden metVia kritisch punt
LengteBreedteHoogteSB&BB
DEF-----
PQRZeewater10.1238.1236.123Ja
STUPQR23.1238.1236.123Nee
XYZSTU43.1238.1236.123Nee

Een kritische interne verbinding geeft een interne opening tussen twee lekke compartimenten weer. Het compartiment wordt alleen lek gerekend (met het percentage van vervulling in een bepaalde tussenstap) indien het vloeistofniveau van het compartiment dat in de kolom ‘Verbonden met’ bij die tussenstap stijgt tot boven het kritische punt. Als bij deze regel de kolom ‘SB&BB’ op ‘Ja’ staat dan wordt gerekend dat het punt zich zowel aan SB als aan BB (op dezelfde breedte uit HS) bevindt. Mutatis mutandis geldt dit ook voor externe openingen indien in de kolom ‘Verbonden met’ ‘Zeewater’ gekozen is. Hiermee kan worden opgegeven dat een compartiment gecontroleerd volloopt, wat een uitbreiding vormt op het bestaande openingen-mechanisme in PIAS, waarbij wordt aangenomen dat het schip altijd zinkt zodra een opening te water komt.

Bij dit mechanisme gelden drie beperkingen:

  • ‘Weathertight’ openingen kunnen met dit mechanisme echter niet in rekening worden gebracht, hoewel zij natuurlijk wel gewoon in Hulldef opgegeven kunnen worden.
  • Een compartiment dat via een kritische opening vol kan lopen mag in intacte toestand geen vloeibare inhoud bevatten.
  • Bij de combinatie van kritische punten en tussenstadia van vervulling treedt het volgende mechanisme in werking:
    • Indien de berekening wordt gemaakt zonder ‘overal gelijk vloeistofniveau’ is de werking als verwacht mag worden, d.w.z. dat elk compartiment zijn eigen vullingspercentage, en dus z'n eigen vloeistofniveau heeft. Het middels een opening verbonden compartiment stroomt alleen vol als het daarmee verbonden lekke compartiment een niveau heeft wat boven het kritische punt ligt.
    • Met een berekening inclusief ‘overal gelijk vloeistofniveau’ is het concept van een ‘kritisch punt’ logischerwijs met dat van ‘vrije vloeistof’ in conflict. Daarom is ervoor gekozen dat bij het al dan niet vervullen door een kritisch punt er gekeken wordt naar de situatie bij eindstadium, waarna die situatie (wel/niet vervuld) onverkort bij het tussenstadium gebruikt wordt, ongeacht het feitelijke waterniveau bij dat kritische punt.
  • Indien een hier ongelijke vullingspercentages zijn dan wordt de stand van de schakelaar ‘Gelijk vloeistofniveau in tussenstadia’ uit algemene instellingen (zie Berekening tussenstadia met overal gelijk vloeistofniveau) genegeerd.

Door op een compartiment te gaan staan en op <Enter> te drukken, komt men in een volgend submenu waar kan worden opgegeven welk percentage van vervulling bij welk tussenstadium moet worden gebruikt voor dat compartiment, bv:

Compartiment XYZ
Stadium NummerPercentage vervullingWater op dekStab.crit.eindstadium
125NeeNee
250NeeNee
375NeeNee
4100NeeNee
5100NeeNee
6100NeeJa

Men dient zich te realiseren dat het maken van een berekening met alle compartimenten voor 100% gevuld zinloos is, omdat dit het eindstadium van vervulling is en als zodanig toch al berekend wordt.

Water op dek

Volgens de regels van de ‘Agreement concerning specific stability requirements for Ro-Ro passenger ships undertaking regular scheduled international voyages between or to or from designated ports in North West Europe and the Baltic Sea’ (Circular letter 1891), zoals vastgesteld op 27-28 februari 1996. Ook bekend als ‘Stockholm agreement’ en middels EU richtlijn 2003/25/EC 2003 ook van toepassing op o.a. de Middelandse Zee. De kern van de voorschriften is een aanvullende, van het restvrijboord afhankelijke, hoeveelheid water aan dek. Om met water aan dek te rekenen moeten de volgende stappen ondernomen worden:

  • Geef zo nodig de toepasselijke significante golfhoogte op bij de algemene instellingen, zie Significante golfhoogte t.b.v. STAB90+50 (RoRo).
  • Definieer alle bovendekse ruimtes als compartimenten.
  • Definieer de deklijn ( Deklijn).
  • Geef de bovendeks gelegen compartimenten de juiste ‘permeabiliteit voor lekberekening’.
  • Maak bij alle schadegevallen de één of meer beschadigde compartimenten op het hoofddek ook lek.
  • Specificeer voor elk schadegeval een complex tussenstadium van vervulling, waarbij alle onderdeks gelegen compartimenten voor 100% vervuld raken, terwijl voor de bovendeks gelegen compartimenten de kolom ‘Water op dek’ met ‘Ja’ gemarkeerd wordt.
  • Bij iedere lekberekening worden twee toestanden berekend: Eén met de bovendeks gelegen compartimenten lek, zonder extra water aan dek, en één met de bovendekse compartimenten intact, maar met een constante hoeveelheid (met helling en trim meebewegend) water. Bij de laatste berekening valt onder de kolom ‘%’ de hoogte van de extra waterhoeveelheid af te lezen.

Berekeningstype `Tijdsberekening overvloei-inrichting'

Dit berekeningstype is geënt op het zeer eenvoudige geval van één compartiment wat via een pijp of een gat wat vloeistofstromingsweerstand heeft verbonden is met het buitenwater. Veel complexere stelsels van pijpen en verbindingen kunnen worden aangepakt met Consecutive Flooding, zie Achtergrond van hulpmiddelen t.b.v. scheepsinterne verbindingen in PIAS.

Als men deze berekening gekozen heeft dan krijgt men een lijst van compartimenten gepresenteerd, waarbij per compartiment kan worden opgegeven:

  • Of het compartiment vervult via een overvloei-inrichting. Als dat niet het geval is dan is dat compartiment altijd voor 100% gevuld (d.w.z. dat het niveau van het binnenwater altijd gelijk aan het buitenwaterniveau is).
  • Als het compartiment via een overvloei inrichting volloopt, dan moet ook nog het produkt van dwarsdoorsnedeoppervlak S (in m2) en een dimensieloze snelheidsreductiefactor F worden opgegeven. Deze parameters en de berekeningswijze van F worden verder toegelicht in IMO res. MSC.362(92). Deze PIAS berekening van de doorstroomtijd wordt besproken bij het menu waar deze opgestart wordt, in Berekening doorstroomtijd overvloei inrichtingen.

Uitvoer

Bij de uitvoer van de deterministische lekstabiliteitsberekening (met Loading) met complexe tussenstadia wordt in de kop geen percentage van vervulling meer afgedrukt, maar bij de tabel met ingestroomde gewichten per compartiment wordt nu (per compartiment) het percentage afgedrukt. Bij de tussenresultaten van maximum toelaatbare KG' (zoals besproken bij Maximum KG' lek tabellen en grafieken wordt slechts het nummer van het tussenstadium afgedrukt.

Grondslagen van de (lek-)stabiliteitsberekening gedurende het vollopen

De methode van lekstabiliteitsberekeningen ligt grotendeels vast in regels en conventies, en vanzelfsprekend is de implementatie in PIAS daarop gebaseerd. Er zijn echter ook een aantal zaken die minder eenduidig vastliggen — zoals de vraag wat nou precies de hoeveelheid vloeistof is die correspondeert met een bepaald percentage in een tussenstadium van vervulling, of hoe om te gaan met een kleine interne opening bij het berekenen van de stabiliteitscurve. De keuzes zoals die voor dit soort zaken gemaakt zijn in PIAS worden hieronder besproken, voor de twee onderscheidelijke systemen die daarvoor beschikbaar zijn:

De oudere methode is gebaseerd op tussenstadia van vervulling, en de nieuwere bevat ook een submethode op die basis. Beide verschillen echter toch iets, dat wordt besproken in Verschil in principes bij tussenstadia van vervulling.

Overigens, bij het doorzoeken van decenniaoude documentatie t.b.v. programmagoedkeuringen door classificatiebureaus kwamen we nog ergens de zinsnede tegen dat de lekstabiliteitsberekening van PIAS inclusief het effect van vrije vertrimming is. Een beetje overdone om dat nu nog te vermelden, maar voor de zekerheid: dat is nog steeds zo, ook bij Consecutive Flooding.

Grondslagen bij Consecutive Flooding (na 2022)

Hier worden de effecten besproken die de interne verbindingen en de daarin opgenomen componenten hebben op de berekeningen van stabiliteit in lekke en intacte toestand, bij gebruikmaking van het systeem van Consecutive Flooding.

Grondslagen van lekstabiliteit met fracties ("tussenstadia van vervulling")

De hele aanname achter het idee van een vervulling in fracties (een veralgemenisering van het tussenstadium van vervulling, zie ook Met conventionele tussenstadia van vervulling ("Fractioneel")) is dat de direct getroffen compartimenten vollopen door een schade die klein is. Was het immers groot dan zou het lekwater zich gezwind verspreiden, en zou het tussenstadium zo kort duren dat het geen effect heeft op scheepsligging en -stabiliteit. Dan zou het tussenstadium dus eigenlijk niet bestaan. Op grond van deze fysisch-gebaseerde redenering wordt er onderscheid gemaakt tussen grote en kleine beschadigingen.

Voor het beoordelen van de stabiliteit in lekke toestand zal het worst-case scenario in ogenschouw genomen moeten worden, en aangezien op voorhand is niet bekend hoe groot de beschadiging zal worden, worden gevallen met zowel een grote als kleine schade berekend.

Bij een grote schade kan het zeewater vrijelijk de getroffen compartimenten in- en uitstromen, zodat zelfs tijdens het slingeren het waterniveau in die compartimenten gelijk is aan het buitenwaterniveau. Omdat dit allemaal zo snel gaat is er verder geen sprake van tussenstadia.

Bij een kleine schade daarentegen stroomt het water zo langzaam door het gat dat de tussenstadia lang kunnen duren, en dus in aparte beschouwing moeten worden genomen. Als het water echter langzaam stroomt dan heeft dat tijdens het slingeren geen tijd om significant door het gat in en uit te stromen. De waterhoeveelheid in een compartiment kan in dit geval dus constant aangenomen worden voor alle hellingshoeken.

De percentages van de tussenstadia kunnen door de gebruiker worden ingesteld, dat wordt besproken in Opgeven van tussenstadia van vervulling. Stel dat daar tussenstadia van 25, 50 en 75% zijn opgegeven dan zal de complete lekstabiliteitsevaluatie bestaan uit:

SchadeStadiumWater in compartimentToetsing aan stabiliteitscriteria
GrootEindVrij in- en uitstromenVoor eindstadium
KleinEindConstant, als bij de evenwichtshoek (noem dat W)Voor eindstadium
KleinTussen75% van WVoor tussenstadia
KleinTussen50% van WVoor tussenstadia
KleinTussen25% van WVoor tussenstadia


Dit tussenstadiasysteem wordt dus geregeerd door de grootte van de schade, maar men zou kunnen aanvoeren dat de grootte van verdere interne openingen (of pijpleidingen of andere verbindingen) evenzeer een rol speelt. Dat klopt, het effect van hiervan op de berekening van de GZ-curve wordt besproken in Grondslagen van lekstabiliteit bij grotere hoeken (GZ-curve). Daarnaast hebben de groottes van de interne verbindingen ook nog een effect op de keuze van de toe te passen stabiliteitscriteria. Ook daar geeft PIAS de gebruiker invloed, dat wordt besproken in Keuze van stabiliteitscriteria bij de fractionele methode.

Grondslagen van lekstabiliteit in het tijdsdomein

Het hele idee achter de tijddomein methode is dat het schip geleidelijk volloopt door openingen en pijpen en zo. Met per tijdstapje deze deelstappen:

  1. Voor tijdstap t zijn tankvullingen en -dichtheden bekend, alsmede de tanks die door schade open met de zee verbonden zijn, zodat de scheepsligging — diepgang, trim en hellingshoek — bepaald kan worden.
  2. Daarmee zijn alle vloeistofniveaus bekend, en kunnen dus drukverschillen tussen tanks onderling en tussen tanks en zeewater bepaald worden.
  3. Omdat ook weerstandscoëfficienten bekend zijn kunnen met de wet van Bernoulli de vloeistofsnelheden in elke pijpen en openingen bepaald worden. En aangezien alle de dwarsdoorsnedeoppervlakken ook bekend zijn ook de vloeistofhoeveelheden (de debieten).
  4. Deze debieten worden opgeteld bij of afgetrokken van de compartimenten waar de pijpen aan verbonden zijn, en zo ontstaan er nieuwe tankvullingen en een nieuwe tijdstap t+1.
  5. Hiermee springt het proces weer naar z'n eerste stap.

Dit is ietwat gesimplificeerd — er vinden bv.  nog meer analyses plaats, zoals de controle of de punten van een pijpsegment allemaal onder de vloeistofspiegel zitten, zo niet dan wordt de stroming daar geblokkeerd — het proces, wat de gebruiker kan beheersen door o.a.:

  • De tijdstap, die in seconden wordt opgegeven, o.a. in Config, zie Tijddomein berekeningstijdstap. Het moge duidelijk zijn dat de nauwkeurigheid van de berekening toeneemt met afnemende tijdstapduur. Het gebruik van hele kleine tijdstapjes leidt echter tot een langere rekentijd en tot meer omvangrijke uitvoer. Een optimale grootte van de tijdstap is niet te geven, bij SARC proberen we het wel op maximaal een paar honderd stapjes te houden.
  • Het maximum aantal tijdstapjes, zie Tijddomein maximum aantal tijdstapppen. Hiermee wordt voorkomen dat een berekening heel lang duurt; als dit maximum overschreden wordt dan stopt deze. Aan de andere kant, dan heeft men ook geen compleet eindresultaat, dus zal men toch de berekening opnieuw moeten aanzetten met een andere tijdstap. Dit maximum kan dus het beste vrij hoog gezet worden, het is echt bedoeld om extreme gevallen af te kappen.

In principe zou op elk van de tijdstappen de (lek-)stabiliteit berekend kunnen worden, maar dat zou wel leiden tot een overvloedige uitvoer. Daarom zijn er handvatten waarmee de gebruiker die momenten kan limiteren, zie daarvoor Tijddomein berekeningstijdstap en Minimaal gewichtsverschil voor een GZ berekening. Op het moment van zo'n stabiliteitsberekening wordt de vloeistofinhoud (i.h.a. bestaande uit een mengsel van intacte inhoud en ingestroomd lekwater) constant gehouden, en wordt er een stabiliteitsberekening gemaakt volgens dezelfde uitgangspunten als met “fracties” (zie Grondslagen van lekstabiliteit bij grotere hoeken (GZ-curve)). Eigenlijk een nogal simpel mechanisme. Er zijn nog wel een aantal details vermeldenswaardig:

  • Bij een pijpleidingcomponent is het enkele punt van z'n positie maatgevend, zowel voor het berekenen van drukverschillen in de vloeistof als voor het bepalen van het al dan niet overstromen van een drempel (of een halfhoog schot). Met de afmetingen van de component wordt t.a.v. deze twee aspecten geen rekening gehouden. De afmetingen spelen, samen met de weerstandscoëfficient, uitsluitend een rol bij het bepalen van weerstand die de vloeistofstroming ondervindt. Zoals ook toegelicht bij de voorbeelden van Het modelleren van specifieke zaken uit de werkelijke wereld.
  • De traagheid van het schip en z'n inhoud wordt niet in rekening gebracht. Dat betekent dat als bv. een drempel overstoomt het water daar instantaan overheen stroomt. Evenmin wordt rekening gehouden met de impuls van het binnenstortende lekwater. Dit heeft als gevolg dat het schip niet in een harmonische beweging komt door het lekraken en volstromen.
  • Verschillende soorten vloeistoffen worden geacht te mengen. Olie drijft dus niet op water.
  • Aan het einde van het vervullingsproces is het systeem in rust; dan stromen er verder geen vloeistoffen meer tussen zee en/of compartimenten. Althans, dat is zo omdat het systeem drukgedreven is, d.w.z. bij een drukverschil gaan vloeistofffen stromen en mengen. Er is echter ook nog een langetermijn effect dispersie die zorgt dat een mengsel in de loop van de tijd meer en meer oplost in zeewater. Zodat na lange tijd het mengsel geheel door zeewater vervangen is. Als het einde van het vervullingsproces resulteert in een mengsel van zeewater en oorspronkelijke compartimentsinhoud, dan wordt vanwege de worst case gedachte nog een extra “tijd”-stap toegevoegd met de lekke compartimenten (in evenwicht) gevuld met zeewater. Ook van die stap, waarvan het tijdstip in de uitvoer als ∞ wordt aangegeven, wordt de lekstabiliteit berekend.
  • De relevante IMO resoluties bevatten ook formules om de doorstroomtijd te kunnen bepalen. Er zouden echter verschillen kunnen bestaan tussen de uitkomsten van die IMO formule en van PIAS. Dat komt dan omdat de IMO resoluties een benaderingsmethode hanteren, terwijl de tijdstapsgewijze berekening van PIAS i.h.a. nauwkeuriger is. Die toepassing wordt gedekt door sectie 4 van IMO MSC.362 (92): “As an alternative to the provisions in sections 2 and 3, and for arrangements other than those shown in appendix 2, direct calculation using computational fluid dynamics, time-domain simulations or model testing may also be used.”

Grondslagen van lekstabiliteit bij grotere hoeken (GZ-curve)

In Grondslagen van lekstabiliteit met fracties ("tussenstadia van vervulling") is aannemelijk gemaakt dat een kleine beschadiging ertoe leidt dat het volume van het achter de schade gelegen compartiment tijdens het hellen constant aangenomen kan worden, terwijl bij een grote beschadiging de vloeistof vrijelijk in en uit kan stromen tijdens het hellen. Precies dezelfde redenering geldt voor interne verbindingen, gaten en pijpen. Daarmee worden interne verbindingen net zo behandeld als de beschadiging, zij het dat bij de beschadiging, omdat er daarvan slechts één enkele wordt verondersteld, een worst case scenario met combinaties van kleine en grote schades kan worden opgesteld. Interne verbindingen kunnen daarentegen talrijk zijn, en het zou grote hoeveelheden rekentijd vergen om daarvan allerhande combinaties van groot en klein te gaan berekenen. Daarom is er bij de interne verbindingen voor gekozen om de grens tussen ‘groot’ en ‘klein’ te laten instellen door de gebruiker, wat is besproken bij Minimaal doorsnedeoppervlak voor onmiddelijke doorstroming. Kortom, als het dwarsdoorsnedeoppervlak in een verbinding groter is dan deze waarde dan stroomt de vloeistof tijdens hellen vrijelijk door die verbinding heen, en anders niet.

Het zal trouwens duidelijk zijn dat door plotsklapse vloeistofverplaatsingen tussen hellingshoeken de GZ-curve niet altijd mooi glad zal zijn. Van oudsher wordt de GZ (plus bijbehorende diepgang en trim) uitgerekend op vast ingestelde hoeken (van bv.  5°, 10°, 20°, 30° etc.) maar daarmee worden discontinuïteiten in de GZ-curve niet goed gemodelleerd; het maakt immers nogal uit of een interne drempel overstroomt bij 21° of bij 29°. Daarom worden bij Consecutive Flooding de GZ berekening bij veel meer hoeken gedaan, in de orde van grootte van elke graad. Om de uitvoer bij beladingstoestanden en lekberekeningen te beperken worden daarvan alleen de bij Hoekenrange voor hydrostatische berekeningen ingestelde hoeken afgedrukt.

Effecten bij intacte stabiliteit

De toepassing van Consecutive Flooding is beperkt tot lekstabiliteit; ook in intacte toestand zal een compartment vollopen via een met een pijpleidingensysteem verbonden ondergedompelde opening. Hoewel dat een interessante mogelijkheid kan zijn is het praktisch belang hiervan zo klein dat dit voorlopig niet in PIAS opgenomen wordt.

Grondslagen bij Complexe Tussenstadia (voor 2023)

De berekeningswijze in tussenstadia van vervulling is in essentie eenvoudig, met de volgende stappen:

  • Voor elke ingestelde hellingshoek wordt voor het eindstadium van vervulling de ligging (= diepgang en trim) bepaald, alsmede het gewicht van het ingestroomde zeewater in elk compartiment.
  • Bij elk tussenstadium van vervulling van X% wordt per compartiment lineair geïnterpoleerd tussen het gewicht in intacte toestand (0% tussenstadium) en in volledig lekke toestand (100% tussenstadium). Met die gewichten per compartiment wordt op die hellingshoek de ligging berekend. En het oprichtende moment.
  • Op deze manier wordt het begrip “procentueel tussenstadium van vervulling” opgevat in letterlijke zin; het is precies de procentuele interpolatie tussen 0% en 100%. Deze manier zorgt voor continuiteit tussen 0 en 1% en tussen 99 en 100%.
  • Dit rekenschema wordt nog een beetje bemoeilijkt door een storend regelgegeven element, en dat is dat i.h.a. voor het bepalen van tankinhouden de stabiliteitsregels van een permeabiliteit (μ) van 98% uitgaan, terwijl voor lekberekeningen de μ nooit hoger dan 95% genomen hoeft te worden. Bijzonder vervelend en fysisch onhoudbaar, maar een fact of life wat PIAS wegmoffelt door ook de μ lineair te interpoleren tussen 0% en 100% stadia van vervulling, zodat ook wat dit betreft continuiteit wordt bereikt bij 0→1% en bij 99→100%.
  • Als tussen een beschadigd compartiment en een daarmee verbonden compartiment zich een drempel o.i.d. bevindt dan kan die verhinderen dat het verbonden compartiment volloopt. Dat kan worden opgegeven als een zg. kritisch punt, zie daarvoor Invullen tussenstadia, kritische punten en overvloeiparameters. In tussenstadia van vervulling gedraagt zo'n kritisch punt zich als een wel/niet schakelaar; bij elke hellingshoek wordt in het eindstadium van vervulling bepaald of het kritische punt overvloeid raakt, en zo ja dan wordt het verbonden compartiment in tussenstadia gevuld met de gewone percentages, alsof dat hele kritische punt niet bestond. En als het kritische punt bij 100% niet overvloeit dan vervult het verbonden compartiment helemaal niet in tussenstadia.

Dit scenario zal niet altijd de werkelijkheid weergeven, maar het past het beste bij het dogma van het “vaste procentuele tussenstadium van vervulling”. Diegene die zich hiermee niet kan verenigen zal een een adequater scenario moeten kiezen, bv. een berekening in het tijddomein.

Over de berekeningswijze zijn nog twee details wetenswaardig:

  • Hierboven is vermeld dat bij elke hellingshoek ligging wordt bepaald, alsmede het oprichtend moment. De oprichtende arm — GZ dan wel GN'sin(φ) — is vanzelfsprekend dat moment gedeeld door het deplacement. Voor dat deplacement biedt PIAS een keuze, zie daarvoor Noemer van de oprichtende armen.
  • Zoals beschreven, worden ligging en GZ bepaald bij vaste hellingshoeken. De evenwichtshoek wordt niet direct berekend, de wordt bepaald door (niet-lineaire) interpolatie op de GZ-curve, nl. die hoek waarbij de GZ nul is.

Verschil in principes bij tussenstadia van vervulling

Zowel het oudere lekberekeningensysteem, van voor 2023, als het Consecutive Flooding systeem van daarna kent een berekening met tussenstadia van vervulling. Allicht zou men verwachten dat hun resultaten gelijk zijn, maar dat zal lang niet altijd het geval zijn. Dat is niet zo verwonderlijk, omdat beide methodes eigen berekeningsgrondslagen kennen. De details daarvan zijn in voorgaande secties uitgebreid besproken, maar samengevat komt het hierop neer:

  • Het oudere systeem gaat helemaal uit van het idee van continuïteit: in het eindstadium van vervulling is van elk compartiment bij elke hellingshoek bekend hoeveel zeewater daarin zit, en in intacte conditie evenzeer, zodat voor elk tussenstadium daartussen geïnterpoleerd kan worden. Dat heeft het voordeel van consistentie: een 1% tussenstadium zal immers (nagenoeg) gelijk zijn aan de intacte toestand, en een 99% stadium aan het eindstadium van vervulling. Zo ‘groeit’ het geval geleidelijk en navolgbaar van intact via de tussenstadia naar het eindstadium.
  • Aan het Consecutive Flooding systeem ligt meer een fysische redenering ten grondslag, waarbij wordt gekeken naar het fysisch te verwachten effect bij de diverse scenarios. Hierbij hoeft het 99% stadium helemaal niet (nagenoeg) gelijk te zijn aan het eindstadium van vervulling. Sterker nog, hier komen twee 100% stadia voor, het ene is een tussenstadium en het andere het eindstadium.

Men kan zich misschien de vraag stellen welke methode het beste is. I.h.a. is die vraag niet te beantwoorden. De eerste methode heeft immers het voordeel van de elegantie, waarbij komt dat er in de voorbije decennia vele duizenden van dit soort berekeningen goedgekeurd zijn door klassebureaus en Scheepvaartinspecties. En de tweede methode heeft het voordeel dat uiteenlopende configuraties met variërende groottes van beschadigingen, openingen, pijpleidingen, gaten en verbindingen op een zeker fysisch fundament ligt. Aangezien Consecutive Flooding juist zo'n grote variëteit ondersteunt was het noodzakelijk om naar de tweede methode over te stappen daarvoor.

Effect van interne openingen op de GZ-curve

Hoe wordt omgegaan met een interne drempel of pijp die onderdompelt, en dus water doorlaat, bij een hellingshoek die voorbij de statische evenwichtshoek ligt? Neem bijvoorbeeld de GZ-curve zoals hieronder geschetst, waar bij hoek P de bovenrand van een gedeeltelijk schot overloopt, wat leidt tot het vollopen van een aangrenzend compartiment en waardoor de stabiliteit verslechtert. Evident zal de GZ aanvankelijk kromme A volgen, totdat hoek P wordt bereikt, waar de grotere hoeveelheid ingestroomd water leidt tot de lagere curve B. De vraag is echter wat er gebeurt op de “terugweg”, d.w.z. met afnemende hellingshoek? Het water zal niet volledig terugstromen over het schot, zodat een kromme min of meer zoals aangegeven door C verwacht kan worden. En de daaropvolgende vraag is welke kromme moet worden gebruikt voor de toetsing van GZ aan de stabiliteitscriteria, A+B of C+B?

flooding_GZbranchesA.png
GZ-curve met interne opening ondergedompeld bij hoek P

In de afgelopen decennia heeft PIAS altijd A+B gebruikt — talloze berekeningen daarmee zijn ingediend bij classificatiebureaus en scheepvaartinspecties, en goedgekeurd — op basis van de redenering dat het begrip “terugweg” in dezen nooit geadresseerd is, noch in de literatuur, noch in de regelgeving. Nog een paar argumenten kunnen worden aangevoerd ten faveure van deze keuze:

  • Het bovenstaande voorbeeld is expressief, maar er bestaan ook tegenvoorbeelden. Neem de GZ-kromme zoals hieronder geschetst, met het gedeeltelijke schot nu ondergedompeld bij een hoek P die veel groter is. Indien het schip onderworpen is aan de IMO intact stability code dan is de maximale slagzij voor de criteria evaluatie 50° — het IMO windcriterium — terwijl hoek P veel groter is dan 50°. Dus deze beladingstoestand voldoet aan alle stabiliteiteisen lang voordat P wordt bereikt, zodat er helemaal geen lagere C tak in ogenschouw hoeft te worden genomen.
  • Zal 50° dan de bepalende hoek zijn? In veel gevallen niet, omdat gelijkheid van dynamische weg (oppervlak A=B van het windcriterium) kan zijn bereikt bij een veel kleinere hoek. De eventuele vertakking van de GZ-curve moet dus gerelateerd zijn aan de van toepassing zijnde stabiliteitscriteria, op de een of andere manier.
  • Laten we nu eens aannemen dat nu bij dezelfde grote hoek P in plaats van een interne opening een externe te water komt (bv. een ventilatie inlaat) die het schip doet zinken. Dan zal voorbij P de GZ-kromme verdwijnen, dus ook tak B. Als iemand zou stellen dat bij de interne opening C moet worden genomen, dan moet dezelfde redenering ook worden worden toegepast in geval van een externe. Echter, met tak B is ook C verdwenen, dus deze keuze doet de hele GZ-curve verdwijnen. Niemand — gebruiker, onderzoeker, autoriteit noch classificatiebureau — heeft ooit zo'n ‘oplossing’ voorgesteld, omdat het onrealistisch zou zijn.
flooding_GZbranchesB.png
GZ-curve met interne opening ondergedompeld bij grote hoek

Gesteund door deze argumenten is er — in 2022, bij de herevaluatie i.v.m. de introductie van consecutive floodingb — voor gekozen om de berekeningsmethode voor dit onderwerp in PIAS te houden zoals die altijd is geweest. Dit is een implementatiekeuze is en niet het onontkomelijke gevolg van een modelleringmethode in het programma. Er zouden dus alternatieve keuzes gemaakt kunnen worden, als daar een reden voor zou zijn, zoals een algemeen geaccepteerde conventie. Andere redenen zouden duidelijke en ondubbelzinnige voorschriften of uniforme interpretaties kunnen zijn van instituten, zoals IMO, IACS of nationale autoriteiten.